Apocrief

Apocriefen (Grieks: ἀπόκρυφος, apókruphos, "verborgen") zijn religieuze geschriften in het jodendom en christendom uit de periode van rond 200 v.Chr. tot 400 n.Chr. die geen deel uitmaken van de canon van de Bijbel. Ze waren vaak pseudepigrafisch, dat wil zeggen toegeschreven aan personen met een belangrijke rol in het jodendom (zoals Jeremia of Salomo) of in het christendom (zoals apostelen of anderen die leefden in de eerste decennia na Jezus). Vanaf ongeveer de 4e eeuw kregen ze de aanduiding apocrief. Er zijn zowel apocriefen van het Nieuwe Testament als apocriefen van het Oude Testament. Er zijn enkele werken uit de 8e en 9e eeuw n.Chr. die met apocrief worden aangeduid.[1]

In het vroege christendom betekende apocrief oorspronkelijk dat een tekst, de leer of opvattingen die daarin beschreven werden, geheim of esoterisch, "verborgen" moest blijven voor buitenstaanders en alleen toegankelijk voor ingewijden. De term apocrief gaf dan ook een spirituele meerwaarde van een tekst aan.

  1. Stefan Weggen (1999): art. Apokryphen in: Eugen Biser, Ferdinand Hahn, Michael Langer (uitg.): Der Glaube der Christen. Ein ökumenisches Wörterbuch, Pattloch Verlag, München, pag. 28

© MMXXIII Rich X Search. We shall prevail. All rights reserved. Rich X Search