Geschiedenis van het Nederlands

Het Nederlands is een Indo-Europese, Germaanse taal die vooral in Nederland, Vlaanderen en Suriname wordt gesproken. Het is nauw verwant met de andere West-Germaanse talen: Engels, Fries, Duits, Nedersaksisch, Luxemburgs, Jiddisch en de dochtertaal Afrikaans.

Het Nederlands heeft als vroege voorouder het Oudnederfrankisch, een verzameling Istvaeoonse dialecten ontstaan na 500 als gevolg van de dialectische differentiatie binnen de West-Germaanse groep. Die is onder meer toe te schrijven aan twee ontwikkelingen: de Ingveoonse klankverschuivingen rond de Noordzee, en de Hoogduitse klankverschuiving in Zuid-Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk, die in tegenovergestelde richting en in afgezwakte vorm over West-Europa trokken. Het Oudnederfrankisch vanaf 800 wordt samen met het Ingveoonse kustdialect ook wel Oudnederlands genoemd, dat vanaf 1150 evolueert in de dialecten van het Middelnederlands.

Vanaf 1550 ontwikkelt zich uit deze dialecten onder invloed van een streven naar uniformiteit en standaardisatie het Nieuwnederlands. Deze taal stond eerst onder sterke invloed van de Vlaamse en Brabantse dialecten en later van het Hollands. Daarnaast speelde het Limburgs een rol, en in mindere mate ook de Noordoostelijke dialecten: het Nedersaksisch. Geleidelijk groeien spreektaal en schrijftaal uit elkaar. In de 17e eeuw zelfs zodanig dat een schrijftaal ontstond die tegenwoordig stijf en gekunsteld aandoet, vooral door sterke invloed van de woordenschat van het Frans en de grammatica van het Latijn. Een omgekeerde ontwikkeling vindt plaats vanaf eind 19de eeuw, als spreektaal en schrijftaal weer naar elkaar zijn toegegroeid in het moderne Nederlands.


© MMXXIII Rich X Search. We shall prevail. All rights reserved. Rich X Search