Noordzeegermaanse talen

De Noordzeegermaanse of Inveoonse talen zijn een groep sterk verwante Germaanse talen en streektalen die in de buurt van de Noordzee gesproken werden. Hiertoe behoren het Oudfries, Oudengels en Oudsaksisch. Het Oudfries en het Oudengels vertonen binnen de Noordzeegermaanse talen een dermate sterke gelijkenis dat soms van een Anglo-Friese subgroep binnen de Noordzeegermaanse talen wordt gesproken.[1]

De term Ingveoons dateert uit de 19e eeuw, maar hij geldt als verouderd omdat hij ten onrechte een direct verband legt met de etnische groep van de Ingvaeones. De betreffende talen werden hoofdzakelijk gesproken aan de Noordzeekust en worden daarom tegenwoordig als Noordzeegermaans of Kustgermaans aangeduid.

De Noordzeegermaanse talen kenmerken zich door een verzameling klankverschuivingen die zich - net als bij het Hoogduits - door contacten tussen buurvolkeren in meerdere of mindere mate hebben verspreid. Vooralsnog wordt het kerngebied waarbinnen al deze kenmerken zijn ontstaan en van waaruit al deze invloeden zich hebben verspreid alleen geïdentificeerd met de Noordzee-regio's, niet met een bepaald volk. Volkeren hadden toentertijd nog geen vaste samenstelling en bestonden uit kleinere stamverbanden die zich op grond van materiële overwegingen afwisselend konden aansluiten bij grotere 'volks'eenheden. Onze kennis over de demografische geschiedenis van het Noordzeegebied vertoont in dit opzicht nog veel leemtes, met name wat betreft de precieze rol daarin voor de groepen die zich Friezen noemden of genoemd werden. Voor het Nederlandse gebied wordt gemakshalve ook wel de naam Proto-Fries gebruikt, waarmee voor die gemeenschappelijke voorouder gewoonweg de Friezen worden geïmpliceerd.[2]

De betrokken taalfamilie ontleende zijn 19e-eeuwse naam aan de volkeren die in het Latijn als Ingvaeones werden aangeduid, een groep stammen die volgens de Romeinse geschiedschrijvers de Germaanse kustgebieden bewoonden. Minder bekend is haar tegenhanger, de Istvaeoonse groep, genoemd naar de Germaanse bewoners die meer aan de Rijn woonden, de Istvaeones. Uit deze laatste 'stam'groepen hebben de Franken zich gevormd en zijn de Frankische talen en dialecten voortgekomen, waaronder het Nederlands. Ook de oorspronkelijke Frisii, die Noordwest-Nederland voor volksverhuizingstijd bewoonden, behoorden misschien tot deze groep. De taalkundig Peter Schrijver stelt daarentegen op grond van naamkundige overwegingen dat de Frisii een dialect met een Keltische inslag moeten hebben gesproken.

Voorbeelden van talen en dialecten met veel Noordzeegermaanse substraten zijn, naast de rechtstreekse voortzettingen in het Fries en het Engels, het Nederfrankisch (waaronder het Nederlands, in het bijzonder de aan de Noordzeekusten gesproken dialecten in Zeeland en West-Vlaanderen), en ook de taal van de Hollandse vissersdorpen, de Nedersaksische streektalen, althans in de Groninger Ommelanden, en het Friso-Frankische dialect dat West-Fries wordt genoemd. Andere verwante Germaanse talen, voor een deel onderling verstaanbaar, zijn het Deens, Zweeds, Noors en Afrikaans (ontstaan uit het Hollands).

  1. J. Harvey - Background on Frisian
  2. Blok, D.P. (1979): De Franken in Nederland, ISBN 9022837394

© MMXXIII Rich X Search. We shall prevail. All rights reserved. Rich X Search